Als klein meisje van negen jaar zag ik plots de wereld om me heen veranderen toen mijn moeder ziek werd. Ze kreeg agorafobie, een angst die haar vasthield in huis. Ik begreep nog niet alles maar was op s lag kind-af. Ik was bang om haar ziekte erger te maken als ik iets ‘verkeerd’ deed en werd ongewild volwassen zonder de basis die je als volwassene nodig hebt om stevig in het leven te staan. Het was alsof ik haar rol overnam. Diep van binnen voelde ik me erg alleen. De kinderlijke zekerheid van het altijd veilig zijn was er ineens niet meer. Ik moest sterk zijn, omdat zij het niet kon. Ik was vaak bang. Bang voor onbekende dingen bang om altijd overal alleen op af te moeten gaan.
Een ervaring die er flink inhakte was dat een juf op school mij in mijn gezicht sloeg omdat ik geen ster bleek in borduurwerk. Anno nu zou daar geen leerkracht mee wegkomen maar ik heb tijdens de handwerkles op school, 6 jaar moeten werken aan het zelfde borduurwerk. Een wandkleed van jute met daarop Hans en Grietje. Alle onderdelen waren gehaakt (en bij mij dus schots en scheef). De rest van de klas mocht als het werk af was, verder met iets anders. Mijn werkstuk kwam niet af. Elke poging werd afgekeurd omdat het niet goed (genoeg) was. In de zesde klas had ik het lef te vragen of ik ook baby sokjes mocht breien omdat één van mijn tantes op dat moment zwanger was. De juf explodeerde smeet mijn wandlap op mijn tafeltje en sloeg mij in het gezicht. ‘Maak eerst die broddellap van je maar eens af’, zei ze en ze werd zo rood als een tomaat. Toen ik thuiskwam hoopte ik dat mijn moeder op hoge poten naar de juf zou stappen maar de afstand naar de school durfde ze niet aan, zelfs niet voor mij.
Mijn vader werkte veel en ging meer werken. De kosten voor de therapie van mijn moeder, werden niet vergoed. Als hij er wél was hadden mijn broertje en ik ook niet veel aan hem. Hij was meestal drukker met zichzelf dan met zijn kinderen. Hij hield zelf erg van de Oranjesluizen. Voor mijn broertje en mij was daar op enig moment de lol wel zo’n beetje vanaf. We speelden wel in de buurt maar er was uiteindelijk voor ons weinig aantrekkelijks meer aan al die uren op de sluizen.
Soms beloofde mijn vader een dagje uit. De keren dat wij in een pretpark, zwembad of speeltuin zijn geweest zijn echter op 1 hand te tellen. Op de één of andere manier kwamen wij toch altijd weer op de Oranjesluizen terecht.
Vanaf het moment dat ik zelf moeder werd heb ik dat gelukkig goed kunnen maken. Mijn verjaardag vierde ik het liefst in de Efteling en toen het hotel met de themasuites werd geopend werd dat van een dagje uit, een weekendje weg. Gouden herinneringen die ik koester. De stralende snoetjes van mijn jongens en de grijns op mijn eigen snoet.